misbruikpreventie transgender prostitutie literatuurlijst uit voorwoord allochtonen volwassenen aids epiloog |
© 2000 M. Heemelaar, Amsterdam Geheel nieuwe paragraaf: toevoeging aan 1e druk |
§ 3.3 Volwassenen |
3.3.1 INLEIDING
In de vorige paragraaf is ingegaan op de seksuele ontwikkeling bij kinderen en jongeren. Ontwikkeling stopt echter niet na de adolescentie. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan seksualiteit bij volwassenen. In deze paragraaf wordt zowel de gezonde als de problematische seksuele ontwikkeling behandeld. Het begrip ‘ontwikkeling’ veronderstelt, dat je altijd groeit, dat je steeds nieuwe dingen leert. Bij kinderen en jongeren is dat vanzelfsprekend, bij volwassenen is het de vraag of er altijd sprake moet zijn van verdere ontwikkeling. Met andere woorden: wat is gezonde, positieve seksualiteit bij volwassenen? In het eerste hoofdstuk werd benadrukt, dat het seksuele menu zeer divers is en dat bovendien ieder individu seks op zijn eigen, unieke wijze beleeft. Criteria voor goede seksualiteit moeten dus voor iedereen toepasbaar, universeel zijn. Ook mensen die celibatair leven en of zich beperken tot soloseks en daar tevreden mee zijn, moeten zich er in kunnen herkennen. Bij de psychiatrische classificatiesystemen DSM (DSM-III, DSM III-R en DSM-IV als laatste) (DSM, 1995) gaat het er in afnemende mate om, dat door psychiaters wordt vastgesteld, wat gezond en ongezond seksueel gedrag is. Je bent niet ongezond, als je homoseksuele fantasie· hebt of homoseksueel gedrag vertoont. Ongezond is, als je er last van hebt. In de hier onder staande criteria gaat het er dan ook steeds om vast te stellen, in welke mate een individuele volwassene tevreden is met zijn seksuele leven. 3.3.2 SEKSUELE ONTWIKKELING BIJ VOLWASSENEN Er komt nogal wat bij kijken, voordat je kunt zeggen, dat je ‘goede seks’ hebt. In hun seksuele ontwikkeling kunnen volwassenen problemen ondervinden op verschillende gebieden. a. Belevingsproblemen Beleef ik de gevoelens en innerlijke gedachten, die ik wil beleven? Hierbij gaat het er om, of je tevreden bent over je seksuele wensen, verlangens, fantasie· en emoties. b. Vaardigheidsproblemen Kan ik seksueel doen wat ik zou willen doen? Dit criterium verwijst naar de technische kant van seksueel gedrag, dus naar bijvoorbeeld erectieproblemen, vaginisme en dergelijke. Daarnaast ook naar de interactievaardigheden, als er sprake is van seks met een ander. Dan is het belangrijk, dat je een seksuele partner kunt verleiden, dat je je kunt ontspannen, dat je je open kunt stellen in het contact met je partner, dat je waar nodig kunt communiceren (verbaal en non-verbaal) over wat je prettig en onprettig vindt en dat je sensitief bent voor de grenzen van een ander. c. Houdingsproblemen Mag ik voelen en doen wat ik voel en doe? Dit verwijst naar de normatieve kant van seks. Nogal wat mensen hebben last van schuldgevoel, schaamte en andere remmingen bij seks en accepteren hun seksuele gevoelens en voorkeur maar ten dele. Hierbij gaat het om zelfacceptatie. Dit aspect verwijst ook naar de persoonlijke ethische afweging van de maatschappelijke aanvaardbaarheid van je gedrag. Dat is in eerste instantie een individuele afweging, maar uiteraard zitten daar ook maatschappelijke aspecten aan. In elke samenleving worden bepaalde seksuele handelingen ontoelaatbaar geacht (zie ook §1.5). Voor kerkelijk gelovende mensen houdt de ethisch-normatieve afweging ook in, dat je je afvraagt, of jouw houding in overeenstemming met de voorschriften van je geloofsovertuiging is. Er zit uiteraard veel overlap in de drie categorieën. Alle criteria zijn ook onderling interactief: er is een wisselwerking tussen alle criteria. Als je erectieproblemen hebt, zal dat ook doorwerken in je fantasie en in je zelfacceptatie. Als je moeite hebt om je emoties te accepteren, speelt dit door in die emoties en ook in je vaardigheden. Enzovoorts. Deze ruim opgestelde criteria impliceren, dat iemand ook tevreden kan zijn met soloseks of een celibatair leven. Deze formulering biedt ook de mogelijkheid, dat mensen genoegen beleven aan het jaren op dezelfde manier seks hebben met elkaar. De hierboven beschreven criteria voor goede seks bij volwassenen zijn dus niet specifiek op verandering en ontwikkeling gericht. Zeegers (1992) onderzocht bij een groep Nederlanders die hun seks zeer positief beleven, wat voor hen goed seksueel contact is en of dat positieve nawerkingen heeft. Uit het onderzoek kwam, dat er globaal twee types zijn. Het eerste type varieert weinig in hoe ze seks hebben, is tevreden met hoe het gaat en wil daar niets aan veranderen. Zij zeggen weinig effecten van de seks op hun dagelijks leven te ervaren. Zeegers denkt, dat het effect van een vaste levensroutine, waar seks een onderdeel van uitmaakt, is dat het een oase van stabiliteit biedt. Bij het tweede type verloopt de seks veel minder volgens een vast stramien en vindt vaak pas plaats nadat langer van tevoren verlangd is naar de seks. De seks heeft bij deze groep meer het karakter van een onderlinge samenspraak van lichamen en personen. Zij benoemen veel meer positieve na-effecten: algehele stemmingsverbetering, vergrote energie en dadendrang en flexibiliteit in het hanteren van problematische en minder plezierige situaties. Bij vrouwen van dit tweede type is er bovendien versterking van het zelfvertrouwen en het gevoel als persoon gerespecteerd te worden. Het zal weinig voorkomen, dat iemand over alle criteria voor de volle 100% tevreden is. Laat staan, dat er veel mensen zijn, die dat zo positief hun hele leven mogen meemaken. Het is dus ook niet zo, dat als je op een of meer vragen een negatief antwoord geeft, je gelijk op zoek moet gaan naar een hulpverlener. De afweging in hoeverre je baat kunt hebben bij ondersteuning, al of niet in een relatie, zal vooral te maken hebben met de last die je er van hebt en de inschatting in hoeverre externe hulp er toe kan bijdragen, dat je je probleem oplost. Nogal wat mensen hebben wat dit betreft baat gevonden bij gespreksgroepen met ‘lotgenoten’, juist omdat het onderwerp zo beladen en intiem is, dat veel mensen het niet zo maar met partner, vrienden en familie bespreken. Er wordt in het eerste hoofdstuk veel aandacht besteed aan variaties in seksuele voorkeur. Om je seksueel te kunnen ontwikkelen is het van belang dat je weet wat je seksuele smaak is. Met het ontdekken van je seksuele voorkeur is je seksuele leven niet als vanzelf probleemloos. Ook in de redelijk permissieve Nederlandse samenleving hebben grote aantallen mensen, ongeacht hun seksuele voorkeur, problemen met hun seksuele leven. Frenken (in: IJff, 1997) schatte in 1987 dat 20-25% van de volwassen Nederlanders een tekort ervaart in het beleven van plezier in het seksueel samenzijn op grond van te vaak optredende en ongewenste seksuele disfuncties’. Sommige problemen kunnen zelfs toenemen in het vrijere seksuele klimaat dat sinds 1987 verder ontwikkeld is. Seksuele problemen kunnen de seksuele ontplooiing ernstig verstoren of zelfs blokkeren. Met dit boek wordt beoogd psychosociale hulpverleners deskundiger te maken op het terrein van seksualiteit. Het is dus ook van belang, dat informatie wordt verstrekt over veel voorkomende seksuele problemen. In deze paragraaf wordt die informatie globaal aangeboden. De hulpverlening van mensen met seksuele problemen vereist specifieke deskundigheid, die op een professioneel niveau gegeven wordt door artsen en seksuologen. In de meeste gevallen doet de psychosociale hulpverlener er dan ook het beste aan door te verwijzen bij de in deze paragraaf beschreven problemen. De informatie over seksuele problemen is ontleend aan IJff (1997). Haar boek biedt veel informatie voor beginnende seksuologische hulpverleners. Het ‘Leerboek seksuologie’ (Slob, Vink, Moors en Everaerd, 1998) biedt de geïnteresseerde lezer vervolgliteratuur. IJff splitst seksuele problemen in twee hoofdcategorieën. Het begrip seksuele moeilijkheid wordt gebruikt als iemand ten aanzien van seks niet beleeft wat hij of zij zou willen beleven en/of niet kan wat hij of zij zou willen kunnen. Van een seksuele disfunctie of stoornis is in het algemeen sprake bij het ontbreken of verminderen van de seksuele respons ofwel van de lichamelijke reacties bij seksuele activiteit (IJff, 1997). De twee kunnen samengaan, maar dat hoeft niet. Disfunctie is een medische term, (seksuele) moeilijkheid is een psychosociaal begrip. Erectieverlies kan een disfunctie genoemd worden, maar dit hoeft niet als een moeilijkheid ervaren te worden. Iemand die orgasmen heeft waar niets disfunctioneels aan te bespeuren valt, kan toch een gevoel van bevrediging missen en daarmee een seksuele moeilijkheid ervaren. Bij de classificatie van seksuele problemen wordt de seksuele responsiecyclus grotendeels als leidraad genomen 3.3.4 SEKSUELE RESPONSIECYCLUS Om seksuele problemen beter te kunnen plaatsen, wordt nu eerst het belangrijke seksuologische begrip seksuele responsiecyclus behandeld. Onderzoekers als Kinsey, Masters en Johnson, en Kaplan onderzochten de lichamelijke en gevoelsmatige veranderingen die zich voordoen bij seksuele opwinding. Zij kwamen tot een cyclus waarbij vijf fasen steeds chronologisch passeren bij seks, of het nu seksueel contact met een partner of soloseks betreft. De voorbeelden zijn ontleend aan volwassen heteroseks en in het bijzonder aan coïtus, maar kunnen ook goed vertaald worden naar andere seksuele variëteiten. Het model is expliciet gericht op volwassenen, niet op kinderen (zie ook §2.3.2; Rademakers, 2000). 1e fase: verlangen; 2e fase: opwinding; 3e fase: plateau (maximaal niveau van opwinding); 4e fase: orgasme; 5e fase: resolutie (herstel).
Tijdens de eerste fase (verlangen) wordt het seksuele systeem geactiveerd. Het verlangen leidt er toe, dat er lichamelijke reacties optreden, die bijvoorbeeld de coïtus mogelijk maken (o.a.: de penis richt zich op, de vagina wordt vochtig). Zo komt men via de opwindingsfase in de plateau fase. (Moors en Everaerd, 1998). Hiervan zeggen veel mensen, dat dat het moment is, waarop je niet meer terug kunt: alles is dan gericht op het bereiken van meer opwinding, uitmondend in een orgasme. De plateau- en orgasmefase worden samen ook wel de solofase genoemd, omdat de seksuele gevoelens dan over het algemeen meer op jezelf dan op de ander zijn gericht. De tweede tot en met de vijfde fase worden ook wel de interactiefasen genoemd, omdat seksuele partners daar op elkaar reageren. Een orgasme is geen voorwaarde voor een bevredigend seksueel contact; het schema van de responsiecyclus betreft de 'grootste gemene deler', de manier waarop de meeste seksuele contacten verlopen (Van Lunsen, 1995). De seksuele responsiecyclus is een model. Het beschrijft hoe het proces van seksueel contact bij veel mensen in veel situaties verloopt. Maar het is geen voorschrift: het zegt niet hoe of wat er moet gebeuren en wat je zou moeten voelen. (Moors en Everaerd, 1998). 3.3.5 SEKSUELE RESPONSIEPROBLEMEN Seksuologen worden de laatste jaren in toenemende mate geconfronteerd met veel mensen, die seksuele moeilijkheden ondervinden. Mannen hebben daarbij meer problemen met ‘kunnen’ (opwindingsfase en verder) en vrouwen brengen bij de seksuoloog gemiddeld gesproken meer problemen in met ’willen’ (verlangen fase), zo stelt de seksuoloog van de Wiel. (Spiering, 2000). Fase van verlangen: stoornissen in het seksueel verlangen Verminderd seksueel verlangen. Driekwart van de vrouwen en de helft van de mannen heeft zo nu en dan geen zin in seks (van Zessen c.s. 1991). Er is geen objectieve maatstaf. De wensen en verwachtingen van de cliënt bepalen dan ook of er sprake is van een probleem. Nogal eens zijn er verschillende verwachtingen tussen partners. ‘Geen zin in seks’ kan dan betekenen ‘minder zin in seks dan mijn partner’. En ‘seks’ is dan nog eens ‘de manier waarop mijn partner seks wil’. Opwindingsfase: seksuele opwindingsstoornissen Bij de vrouw kan het probleem zijn dat ze onvoldoende vochtig wordt, of er onvoldoende zwelling optreedt. Bij de man kan het probleem een erectiestoornis zijn. De term impotentie is verkeerd: de kern van het probleem is nogal eens dat een man zich onmachtig voelt, als hij geen erectie kan krijgen. Zijn onmacht beperkt zich echter tot het niet krijgen van een erectie. Er bestaan sterke vermoedens, dat erectiestoornissen de afgelopen decennia sterk zijn toegenomen. Het succes van de Viagra-pil geeft hiertoe ook aanwijzingen. Orgasmefase: orgasmentoornisen: Vrouwen geven vaker aan orgasmentoornissen te ondervinden (72% af en toe, 8% vaak of altijd) dan mannen (32% af en toe, 2 % vaak of altijd) (Van Zessen e.a. 1991). Nogal wat mensen zijn onvoldoende geïnformeerd over verschillende mogelijkheden van vrouwen om een orgasme te krijgen. Het lijkt belangrijk dat in voorlichting meer aandacht besteed wordt aan de clitoris en de G-plek. Bij mannen kan een specifiek probleem zijn: voortijdige ejaculatie (zaadlozing). Seksuele pijnstoornissen (niet fase-gebonden) Dyspareunie: genitale pijn bij mannen of vrouwen voor, tijdens of na seksuele activiteit. Vaginisme: onwillekeurige samentrekkingen van de vaginale kringspieren, waardoor de vaginale opening afsluit en het inbrengen van een voorwerp, vingers, of penis onmogelijk of pijnlijk is. Behandeling Alle professionele behandeling begint met een zorgvuldige diagnose, die beslist door specialistische hulpverleners (artsen, seksuologen) uitgevoerd dient te worden. Ten behoeve van de anamnese bestaan tal van vragenlijsten. Er bestaat een ruim arsenaal aan behandelingsmethoden. In toenemende mate betreft dit combinaties van psycho-sociale hulpverlening met medische ondersteuning (medicatie). De specialist zal waar nodig kiezen voor individuele therapie, relatietherapie of groepstherapie. Bekendere behandelmethoden zijn: sekstherapie en sexcounseling. Traditiegetrouw werken sekstherapeuten nogal eens met cognitieve strategieën. Een voorbeeld uit de praktijk van een gedragsmatige aanpak door sekstherapeuten: mannen met erectieproblemen krijgen nogal eens de opdracht om gedurende een bepaalde periode geen genitaal contact te hebben bij het seksuele contact met hun partner. Zij leren zo op een andere manier seks te hebben, wat kan leiden tot ontspanning, waardoor de paradoxale uitwerking is, dat ze juist wel een erectie krijgen. In deze paragraaf werden gezonde en problematische kanten van de seksuele ontwikkeling bij volwassenen behandeld. In de volgende paragrafen worden specifieke doelgroepen uit de hulpverlening behandeld. De meeste in deze paragraaf beschreven zaken gaan voor hen uiteraard ook op. Een volwassen psychiatrische cliënt is in de eerste plaats gewoon een volwassene. © 2000 M. Heemelaar, Amsterdam Ga door naar het volledig geactualiseerde paragraaf over aids |